Wat verandert er voor u in 2021?

We kennen allemaal de slogan ‘de belastingdienst, leuker kunnen we het niet maken’. Nou leuk is het voor de meeste mensen absoluut niet, als je dan ook nog elke keer op de hoogte zou moeten zijn van alle wijzigingen die zich elk jaar weer voordoen. Het is een uitdaging om altijd op de hoogte te zijn, daarom even in het kort de belangrijkste wijzingen op een rij voor u…

Box 3 van de inkomstenbelasting

De vermogensrendementsheffing in box 3 wordt aangepast, zodat met ingang van 2021 de belastingdruk op kleinere vermogens in box 3 daalt. Het heffingsvrije vermogen wordt verhoogd van momenteel € 30.846 naar € 50.000. Voor partners wordt het heffingsvrije vermogen met ingang van 1 januari 2021 verhoogd van € 61.692 naar €100.000.

De tarieven voor de vermogensbelasting 2021 (tussen haakjes het tarief van 2020) zien er als volgt uit:

Vermogen Vermogensbelasting 2021
€ 0 t/m € 50.000 0%
€ 50.001-€ 100.000 0.59%  (0,54%)
€ 100.001-€ 1000.000 1.40% (1,26%)
>€ 1.000.000 1.76% (1,58%)

Wanneer is de belastingheffing van box 3 van toepassing

Als eerste aandachtspunt moet u als belastingplichtige bepalen of uw totale vermogen, op de peildatum van 1 januari van een belastingjaar, meer dan het heffingsvrije vermogen bedraagt. Voor 2020 bedraagt het heffingsvrije vermogen € 30.846 voor alleenstaanden en € 61.692 voor gehuwden. Indien uw vermogen op de peildatum niet hoger is dan de genoemde bedragen dan wordt uw vermogen niet belast.

Wat valt onder box 3 en wat is de waarde

Uw belastbare vermogen omvat rechten op roerende zaken zoals banktegoeden en aandelen, onroerende zaken (niet zijnde de eigen woning), directe en indirecte rechten op onroerende zaken, gelden en vermogensrechten met waarde in het economisch verkeer. Een voorbeeld van een belastbaar vermogensrecht vormt het aandeel in het reservefonds van de vereniging van eigenaren van een appartementsgebouw.

Tot het vermogen behoort ook de waarde van kapitaalverzekeringen die niet aan de eigen woning zijn gekoppeld voor de aflossing van de hypotheek. Hierop gelden de navolgende uitzonderingen:

  • u heeft de verzekering met een bedrag ineens aangekocht een zgn. koopsompolis;
  • u heeft de kapitaalverzekering afgesloten voor 1 januari 1992, mits het verzekerd kapitaal niet is verhoogd, de looptijd niet is verlengd en de gestorte premies binnen een leeftijdsafhankelijke bandbreedte liggen; en
  • u heeft de kapitaalverzekering afgesloten tussen 31 december 1991 en 15 september 1999, mits het verzekerd kapitaal niet is verhoogd, de looptijd niet is verlengd, de gestorte premies binnen een bandbreedte van 1:10 blijven en tenminste 15 jaar premies zijn betaald. Als 20 jaar premies zijn betaald wordt de vrijstelling hoger.

Onder het vermogen valt ook de zgn. saldolijfrenten waarvan u de premies niet kunt aftrekken, tenzij de lijfrente is afgesloten voor 14 September 1999. De waarde daarvan hangt af van de looptijd en het feit of de lijfrente afhankelijk is van een of meer levens.

Vermogensbestanddelen worden in de regel gewaardeerd naar de waarde in het economisch verkeer. Een uitzondering geldt voor onroerende zaken waar de waarde die door de gemeente op basis van de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ-waarde) is bepaald van toepassing is.

Heeft u minderjarige kinderen dan moet u hun vermogen (bijv. bankrekeningen) bij het vermogen van de ouders optellen.

Welke vermogensbestanddelen zijn vrijgesteld

In box 3 hoeft u de navolgende vermogensbestanddelen niet op te geven:

  • een aanmerkelijk belang dat onder Box 2 als inkomsten uit aanmerkelijk belang wordt belast;
  • bestanddelen onder de box inkomsten uit werk en woning worden belast. Een belangrijk voorbeeld is de eigen woning;
  • landgoederen in de zin van de natuurschoonwet;
  • bossen;
  • natuurterreinen;
  • voorwerpen van kunst en wetenschap, tenzij deze als belegging worden gehouden;
  • niet-opeisbare vorderingen op basis van een erfenis;
  • bepaalde kapitaalverzekeringen (zie hierboven);
  • roerende zaken voor eigen gebruik of voor gebruik binnen het gezin, zoals de inboedel van de eigen woning en een auto;
  • gespaarde bedragen onder de levensloopregeling. Tot 2012 kon onder deze regeling worden gespaard voor een periode van onbetaald verlof. Voor bestaande regelingen geldt hier nog overgangsrecht tot 2022; en
  • rechten op een netto lijfrente of netto-pensioen.

Een speciale vrijstelling geldt voor beleggingen in groenfondsen Voor 2020 bedraagt deze vrijstelling € 59.477 voor alleenstaanden en € 118.954 en voor gehuwden en partners.

Voor contant geld geldt voor 2020 een vrijstelling van € 524 per persoon.

Welke schulden zijn aftrekbaar

Nadat u de waarde van uw vermogensbestanddelen heeft bepaald moet u deze verminderen met de waarde van uw schulden op de peildatum van 1 januari. Tot de aftrekbare schulden behoren:

  • consumptieve schulden. Bijvoorbeeld schulden aangegaan voor de aanschaf van een auto of de financiering van een vakantie;
  • een negatief saldo op een bankrekening;
  • schulden voor de financiering van de aankoop van aandelen (behalve aandelen die horen bij een aanmerkelijk belang, obligaties of rechten op periodieke uitkeringen);
  • de hypotheek voor de financiering van de tweede woning of andere onroerende zaken;
  • (hypotheek)schulden die u niet van de inkomsten uit de eigen woning mag aftrekken, omdat de schuld niet tot de eigenwoningschuld hoort;
  • schulden volgens de Wet studiefinanciering, tenzij de studieschuld nog kan worden omgezet in een gift;
  • het terug te betalen bedrag van een levenslang lerenkrediet;
  • het bedrag van persoonsgebonden budget dat u moet terugbetalen;
  • erfbelasting;
  • een schuld ontstaan door een schenking op papier; en
  • bedragen aan toeslagen die u moet terugbetalen.
  • Kortlopende schulden met een looptijd korter dan een jaar mag u niet in aanmerking nemen.
  • Ten slotte geldt voor de schuld nog een niet aftrekbare drempel. Deze bedraagt voor 2020 € 3.100 voor alleenstaanden en € 6.200 voor gehuwden en partners.

Overdrachtsbelasting

Vóór de financiële crisis in 2008 was de overdrachtsbelasting erg overzichtelijk. Als je een onroerende zaak kocht dan moest je 6% overdrachtsbelasting betalen. In sommige situaties kun je een beroep doen op een vrijstelling. Om de woningmarkt te stimuleren is er in 2011 een verlaagd tarief 2% geïntroduceerd. In het Belastingplan 2021 stelt de wetgever nu voor om nog twee tarieven toe te voegen. In deze column laat ik zien dat deze voorstellen zorgen voor onduidelijkheid, problemen in uitvoering en onnodige druk op banken en notarissen.

2% tarief woningen

Het tarief van 2% overdrachtsbelasting geldt sinds 2011 bij de aankoop van een woning. In eerste instantie was dat een tijdelijke maatregel, maar die is later omgezet in een structurele wijziging.

Het 2%-tarief voor woningen blijft volgens het voorstel in het Belastingplan 2021 ook na 1 januari 2021 bestaan, waarbij als aanvullende eis geldt dat de koper ook zelf in de woning gaat wonen. De koper moet dat schriftelijk verklaren.

Vrijstelling starters

De huizenprijzen zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Samen met de aangescherpte maxima voor een hypotheek, is het voor starters lastig een woning te kopen. De wetgever stelt in het Belastingplan 2021 daarom voor om een vrijstelling overdrachtsbelasting in te voeren voor starters. De vrijstelling is van toepassing als de koper tussen 18 en 35 jaar oud is op het moment van levering bij de notaris én hij/zij niet eerder de vrijstelling heeft toegepast. Dat betekent dat iemand die nu 34 is en eerder al een woning heeft gekocht, de vrijstelling ook toe kan passen. Hij heeft de vrijstelling immers niet eerder toegepast.

8% niet-woningen en tweede woningen

Voor woningen die iemand koopt en daar niet zelf gaat wonen, wordt het voorgestelde tarief per 1 januari 2021 8%. Het tarief van 8% geldt volgens het voorstel vanaf 1 januari 2021 bijvoorbeeld ook voor een bestaande recreatiewoning. Voor bedrijfspanden betekent het voorstel een verhoging van 6% naar 8%, voor woningen is de verhoging naar 8% veel forser ten opzichte van de nu geldende 2%.